Werkwoordstam | |||||||||||||||||||||||||||
De stam van een werkwoord hou je over wanneer je ‘-en’ weglaat aan het einde van het werkwoord. Als een werkwoord dubbele medeklinkers bevat moet je in veel gevallen één van deze medeklinkers ook weglaten. | |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Bij bepaalde woorden is de enkelvoudige stam anders dan de meervoudige stam. |
|||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) | |||||||||||||||||||||||||||
Voeg nooit een ‘d’ toe in de tegenwoordige tijd. Een werkwoordsvorm in de tegenwoordige tijd kan alleen op een 'd' eindigen als de stam van het werkwoord op een 'd' eindigt. Bijvoorbeeld het werkwoord ‘worden’: ”ik word”. | |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Bij werkwoorden waarvan de stam op een ‘d’ eindigt, bijvoorbeeld bij ‘worden’, hoor je niet of de ‘t’ achtergevoegd moet worden.
Vervang als je twijfelt het werkwoord door ‘werken’ dan kun je horen of er een ‘t’ achter moet komen: ”Jij werkt” eindigt met een ‘t’ dus “Jij wordt” eindigt ook met een ‘t’. “Ik werk” eindigt niet met een ‘t’ dus “Ik word” eindigt ook niet met een ‘t’. |
|||||||||||||||||||||||||||
Geïnverteerde zinnen Het onderwerp komt na het werkwoord. Bijvoorbeeld in vragen zoals “werk ik?” | |||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
N.B. Ook hier geldt dat je het werkwoord kunt vervangen door ‘werken’ als je twijfelt of er een ‘t’ achter moet. Voorbeeld: ”Werkt u” eindigt met een ‘t’ dus eindigt “Wordt u” ook met een ‘t’. Bij “Werk jij” hoor je geen ‘t’ dus schrijf je “Word jij” ook zonder ‘t’. | |||||||||||||||||||||||||||
Top | |||||||||||||||||||||||||||
Voltooide tijd (VVT en VTT) | |||||||||||||||||||||||||||
In de voltooide tijd geldt de ‘ex-kofschip-regel’. Die luidt: Als de stam eindigt op x, t, k, f, s, ch of p, volgt een ‘t’ achter de stam.
Als de stam eindigt op een andere letter volgt een ‘d’. ‘t ex-kofschip’ is een ezelsbruggetje om deze letters te onthouden, maar het gaat dus alleen om de medeklinkers.
Let op: werkwoorden met een ‘v’ en ‘z’ zoals in ‘beleven’ en ‘vrezen’ krijgen geen ‘t’. Je schrijft de stam weliswaar als ‘beleef’ en ‘vrees’, maar voor de ‘ex-kofschip-regel’ gelden de ‘v’ en de ‘z’ uit het werkwoord en dus schrijf je “Ik heb beleefd” en “Ik heb gevreesd”. Er is sprake van een voltooide tijd, als er een hulpwerkwoord in de zin aanwezig is. Voorbeelden van hulpwerkwoorden zijn hebben en worden. Werkwoorden in de voltooide tijd kun je ook herkennen aan het voorvoegsel ge- voor de stam van het werkwoord. Let wel, werkwoorden die beginnen met het voorvoegsel be-, ge-, her-, er-, ont-, of ver- krijgen geen extra ge- voorvoegsel. Bijvoorbeeld herhalen > voltooid deelwoord is herhaald en dus niet geherhaald. |
|||||||||||||||||||||||||||
Top | |||||||||||||||||||||||||||
Onvoltooid verleden tijd (OVT) | |||||||||||||||||||||||||||
Er zijn sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden. Sterke werkwoorden veranderen van klank bijvoorbeeld komen --> kwam.
Zwakke werkwoorden krijgen een achtervoegsel bijvoorbeeld horen --> hoorde.
Meestal hoor je in de onvoltooid verleden tijd hoe je het moet schrijven en wat een eventueel achtervoegsel moet zijn.
Als je twijfelt over de achtervoegsels kun je weer ‘t ex-kofschip gebruiken.
Als de laatste letter van de stam in ’t ex-kofschip voorkomt dan schrijf je ‘-te’ (enkelvoud) of ‘-ten’ (meervoud) achter de stam.
Komt de letter niet voor in ’t ex-kofschip dan schrijf je ‘-de’ of ‘-den’ achter de stam. Let hierbij wel weer op de ‘v’ en ‘z’.
Indien de stam al eindigt op een ‘d’ of een ‘t’ heeft schrijf je dus een dubbele ‘d’ of ‘t’! |
|||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Top | |||||||||||||||||||||||||||
Bevelen | |||||||||||||||||||||||||||
Bij bevelen gebruik je alleen de stam van het woord. Geen ‘t’ toevoegen dus.
Voorbeeld: “Word rustig” en “Kijk uit”. Als het om een meervoudsvorm gaat, of als “u” als een onderwerp bij het werkwoord staat, komt er wel een ‘t’ bij. Voorbeeld: "Komt allen!" (gebiedende wijs van "Allen komen.") en "Leest u maar." (gebiedende wijs van "U leest.") Als het enkelvoudige “u” echter een wederkerend voornaamwoord is (een vorm van "zich"), komt er geen ‘t’ bij. Voorbeeld: "Wees u bewust." (gebiedende wijs van "U bent zich bewust.") en "Schaam u!" (gebiedende wijs van "U schaamt zich.") |
|||||||||||||||||||||||||||
Gij & Ge | |||||||||||||||||||||||||||
Gij’ en ‘ge’ worden niet veel meer gebruikt. Indien je deze toch wilt gebruiken gelden de volgende regels:
In de tegenwoordige tijd vervoeg je het werkwoord zoals bij “u”, dus stam + ‘t’.
Bijvoorbeeld: “Gij wordt” en “Wordt gij?” In de verleden tijd vervoeg je het werkwoord ook zoals bij “u”, maar schrijf je er nog een ‘t’ achter. En als je in de meervoudsvorm een lange ‘a’ hoort dan moet je een dubbele ‘a’ te schrijven, behalve als na de ‘a’ een ‘d’ of ‘t’ volgt. |
|||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Omdat ‘Gij’ en ‘Ge’ tegenwoordig bijna niet meer gebruikt worden ziet de juiste vervoeging van de werkwoorden er vreemd uit. Het is dus beter om ‘Gij’ en ‘Ge’ te vermijden en ‘u’ of ‘jij’ te schrijven. |
|||||||||||||||||||||||||||
Top | |||||||||||||||||||||||||||
Werkwoorden uit het Engels | |||||||||||||||||||||||||||
Voor Engelse werkwoorden gelden dezelfde regels als voor Nederlandse werkwoorden, maar er zijn een aantal uitzonderingen:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||
Top | |||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
Checklist | |||||||||||||||||||||||||||
|